De elementen van landschap en dood

De elementen van landschap en dood

Tom Van de Voorde, ‘De elementen’ 4 out of 5 stars

Tom Van de Voorde (1974) is dichter en vertaler. Zijn eerste bundel ‘Vliesgevels filter’ verscheen in 2008 en werd uitgegeven door PoëzieCentrum. Verschillende gedichten uit de bundel werden opgenomen in Het Liegend Konijn (2010), waaronder ‘Vragen aan Shiva’. Dit gedicht is opgedragen aan Shiva Ahmadi, een Iraans-Amerikaanse kunstenares die in haar werk religieuze symboliek verweeft met politieke kritiek en persoonlijke herinnering.   

Misschien was het wel genoeg, Ahmadi, / de geschiedenis van je land te borduren / met edelmetalen, necrologieën / als schelpen naast elkaar te leggen, er ledematen bij te verzinnen

De hindoeïstische cultus van Shiva wordt in dit gedicht geassocieerd met een landschap van lichamen, met de beeldtaal van de meerarmige Shiva als referent. De poëzie bezweert zo de werkelijkheid via de taal en verbindt het spirituele aan het gewelddadige, het politieke aan het intieme.  

Het alledaagse, het politieke en het persoonlijke

‘De elementen’, de vijfde bundel van Tom Van de Voorde, is op het eerste zicht wat duister en moeilijk toegankelijk. Via korte zinnen die hermetisch lijken roept de bundel een driehoek op tussen het alledaagse, het politieke en het persoonlijke.

In rauwe, vaak ogenschijnlijk fragmentarische zinnen roept Van de Voorde de gedeelde, externe, geopolitieke wereld op. Die wereld krijgt betekenis via verwijzingen naar de culturele wereld. Plaatsen als Genève zijn bijvoorbeeld tegelijk “de stad van David Bowie” als “de Europese zetel van de VN”, maar ook de plaats van herinnering aan de vader met wie het lyrisch ik cola drinkt en hamburgers eet. Op die manier biedt de bundel toegang tot het diep persoonlijke.

Familiealbum

De bundel vangt aan met ‘Pre-mortem’, een gedicht waarin de vader van het lyrisch ik zijn eigen begrafenis plant. De vader bereidt zich voor op zijn verdwijnen, en maakt zich zo al in het leven tot object. Deze persoonlijke thematiek wordt gekoppeld aan de literatuurtheorie van Maurice Blanchot, een denker die de dood, afwezigheid en de onmogelijkheid van directe communicatie tot kernpunten van zijn poëtica maakte.

Ik denk aan het moment van mijn dood / die mooie tekst van Blanchot /  waarin hij beschrijft dat een mens een ding wordt / zodra hij sterft

Blanchot stelde dat de dood de ultieme afstand is, niet alleen van het leven, maar ook van betekenis. In zijn opvatting wordt een mens, eenmaal gestorven, tot object of ‘ding’. Tegelijk vormt die dood een voorwaarde voor het volledig kunnen lezen van iemands werk: pas na de dood, wanneer de auteur geen stem meer heeft, kan het oeuvre spreken zonder bemiddeling. Lezen wordt dan een vorm van communicatie met een afwezige.

Misschien wil mijn vader een ding zijn / eerder dan een naam in de krant / waaronder een rouwvers staat

Hier vervlecht Van de Voorde het persoonlijke met het poëticale. De vader is niet alleen het onderwerp van de herinnering, maar belichaamt ook een poëtica van verdwijnen.

Tijdelijke omhelzing

In ‘Tijdelijke omhelzing’ cirkelen we rond verlies. We ervaren een afscheid dat niet uitgesproken kan of mag worden, dat vaak al genomen wordt voor de dood. Er is voelbare afstand tot de geliefde waardoor de verzen iets pijnlijks krijgen.

Ik gom een potloodlijn uit / in een aangestreept gedicht / voor de goede verstaander / blijft het zichtbaar / deze vurige ontkenning / van wat ik toen dacht / maar ooit liet uitdoven

Deze “vurige ontkenning” is geen wissen, maar herschrijven en herordenen. Het verleden laat zich niet uitwissen, het verandert van vorm, net als de elementen van Empedocles hervormen de elementen zich onder de krachten van liefde en strijd.  

Lentewijding

Ook in de vorm lijkt de poëzie van Van de Voorde onthecht. Zijn zinnen zijn lang, onderbroken, vaak zonder interpunctie en zonder duidelijk begin of einde. In ‘Stravinsky voor het ontbijt’ wordt dat concreet voelbaar:

Gevangen in de douche /  sta ik te schreeuwen / niet bij wijze van lied /  maar om een toebehoren / van opgejaagde angst / en ingesloten pijn

De lentedans is hier verstard, het lichaam voelt warm, maar is bevroren in beweeglijkheid. De taal zoekt een uitweg in herhaling en ritueel.

Ik geniet doorgaans / van dit warmtefeest / maar ervaar nu het moment / als een soort lentewijding / een bewegingloze dans / met winterse demonen / badend in het zweet / van onverteerde dromen

Het gedicht lijkt geen ode aan Stravinsky maar een verinnerlijking van zijn esthetiek. Zoals de uitvoering van ‘Le Sacre du Printemps’ een ritmische ontregeling creëerde bij zijn toehoorders, ontregelt het ontwaken het lichaam van het lyrisch ik.

Berglandschap en doden

In andere gedichten is het poëtische landschap doordrongen van dood. Niet als event of gebeurtenis, maar als de materie waaruit het talig ik is opgebouwd.

Ik zou traag een berg aflopen / met uitzicht op een lege bloemenweide / waar niemand op iets wacht / Zodra ik ongewis naar voren reik / overvalt me steilte / een uitgehouwen trap of rots / gestold uit eeuwenoude doden

De dood is inherent in het landschap aanwezig. De taal legt dat reliëf bloot. Terwijl de lezer wandelt op de restanten van de half uitgewiste sporen, raakt de tekst de band tussen het reële en de dood. Voor de lezer wordt de tekst zo een topografie van het verdwijnen: een wandeling langs half uitgewiste sporen, langs plaatsen waar iets of iemand was, maar niet meer is.

Conclusie

‘De elementen’ is een bundel die niets uitwist zonder sporen na te laten. De poëzie is opgebouwd uit restanten, herformuleringen, uitgewiste lijnen die zichtbaar blijven voor de aandachtige lezer. Het verleden verdwijnt niet, het verandert slechts van vorm. De echo van relaties blijft leesbaar in restanten van het onvoltooide, niet-gezegde. Het resultaat is een krachtige, gelaagde poëziebundel uitgegeven door Querido.  

Related Images: