Henri Roorda, een ironische zwartkijker
Henri Roorda, ‘Het vrolijke pessimisme’
Onder het pseudoniem Balthasar schreef Henri Roorda (1870-1925), een in Brussel geboren Frans-Zwitsers schrijver, een lange reeks ironische artikels. Ze verschenen destijds in enkele Zwitserse kranten. Rokus Hofstede verzamelde en vertaalde een selectie hiervan, dat nu werd uitgegeven als ‘Het vrolijke pessimisme’. Een terecht eerbetoon aan een schrijver die vorige eeuw uit het leven stapte.
Uit de vergetelheid gehaald
Het was Jeroen Brouwers die in ‘De laatste deur. Zelfmoord in de Nederlandse letteren’ de aandacht vestigde op Roorda. In dit onvolprezen naslagwerk staat te lezen dat Roorda – alles proevend van het leven – concludeerde dat duurzaam geluk onmogelijk is. De mens is tot eenzaamheid veroordeeld. Dat Balthasar, ondanks zo’n pessimistische visie, zo satirisch uit de hoek kon komen, is best verwonderlijk.
Kritische stukken van een broodschrijver
Henri Roorda is een korte afstandsloper. Wat uit zijn pen vloeit, is simpelweg kort en goed. Geschriften ontdaan van franjes en taalpirouettes. Het verklaart zijn kritische houding ten overstaan van middelmatige boeken. Die verdringen goede schrijfsels met de herrie die ze veroorzaken. Hierover hanteert hij op kritische wijze de pen.
In zijn bijdragen voor La Tribune de Genève en Gazette de Lausanne treedt Balthasar als een rake observator van zijn tijd naar voren. Een prima chroniqueur die erin slaagt een zwaarwichtig onderwerp met ironie te omcirkelen. Het zorgt ervoor dat geen krantenlezer er zich aan ergert.
Tirades tegen het nationalisme
Roorda was een broodschrijver pur sang. Naast vier leerboeken wiskunde, toneelstukken en volksalmanakken, leverde hij gemiddeld vijf artikels per maand voor de krant. Dat alles combineerde hij met een baan als wiskundeleraar aan een meisjesschool in Lausanne.
In ‘Het vrolijke pessimisme’ manifesteert Balthasar zich als een satiricus die niet aarzelt een moraliserend vingertje op te steken. Typisch in dit verband zijn zijn tirades tegen elke vorm van nationalisme. Ze hebben stuk voor stuk niets aan actualiteit ingeboet.
‘Ik heb een hekel aan nationalisme. Aan individuen van alle tijden en uit alle landen dank ik sommige van de redenen waarom ik van het leven hou. En mensen moeten zich in groten getale onderling mengen om de leerschool van de tolerantie te doorlopen, een deugd die hen misschien in staat zal stellen geleidelijk aan af te wijken van hun voorouder, de woesteling.’
Hoe nuchter en relativerend hij in het leven staat, blijkt uit ‘Reisimpressies’. Onderkoeld proza en tegelijk humor van de bovenste plank:
‘Als het kamermeisje dat me moet bedienen een onaardig hoofd heeft, heb ik al zin om weg te gaan. En de kathedralen die ik bezoek, lijken allemaal op elkaar: altijd dezelfde glas-in-loodramen, hetzelfde licht en dezelfde stilte. En zo’n hoog plafond!’
‘Het vrolijke pessimisme’ is, enkele gedateerde passages buiten beschouwing gelaten, louter leesplezier van een begaafd stilist. Fijn gepolijst en doordacht proza van een auteur die zich, ten gevolge van depressies en drankzucht, in 1925 een kogel door het hart joeg. Zijn nagelaten geschriften zijn evenwel fris en levendig gebleven.