Lang en gelukkig slapen met Bregje Hofstede
Bregje Hofstede, ‘Slaap vatten. Hoe een slapeloze de nacht terugwon’
Insomnia heeft niets te maken met slaaphygiëne. Niets met koffie, blauw licht, gordijnen en slaaprituelen, zelfs niets met de nacht, maar alles met de dag. Dat is het verrassende uitgangspunt waar Bregje Hofstede mee opent in haar autobiografische non-fictiewerk ‘Slaap vatten’. Het boek is het resultaat van een onderzoek naar haar eigen slapeloosheid, en bij uitbreiding naar de steeds veranderende kijk op slaap in de maatschappij.
Slaap als prestatie
Hofstede begint haar onderzoek met de simpele vaststelling dat de mens als enige diersoort erin geslaagd is om slaap tot iets ingewikkelds te maken. Voor alle andere dieren is het een natuurlijk proces. Of toch voor bijna alle dieren. Een eerste verrassende inzicht uit ‘Slaap vatten’ deelt Hofstede terloops in een voetnoot. Ze merkt op dat onderzoek heeft uitgewezen ‘dat dieren die niet veel beweging krijgen en in gevangenschap worden gehouden (…) ’s nachts ongewoon veel wakker zijn. (…) Dat roept de vraag op of de mens niet in zekere zin in gevangenschap leeft.’ De spontane lezersreactie is instemmend knikken.
Slaap is niet alleen ingewikkeld, maar ook een vlak waarop je moet presteren. De prestatiedruk gaat twee richtingen uit: slaap is ofwel overbodig, met korte nachten als statussymbool voor mensen als Elon Musk, ofwel een te unlocken achievement op je activity tracker. Wie niet presteert, krijgt een pilletje van de dokter (in België gaat het om 460 miljoen doses per jaar). Een pilletje dat overigens niet werkt: ‘Slaapmiddelen kunnen domweg geen natuurlijke slaap opwekken’, zegt neurowetenschapper Eus van Someren, een van de experts die Hofstede interviewt. Het enige effect is dat we niet langer merken dat we niet slapen.
De kracht van analogieën
‘Slaap vatten’ heeft dezelfde sterktes als ‘De herontdekking van het lichaam’. Opnieuw vertrekt Hofstede van een persoonlijke problematiek, die ze op volstrekt eigen wijze onderzoekt. Kleine anekdotiek, essayistiek, interviews met experts en samenvattingen van slaapliteratuur vloeien naadloos in elkaar over. Opvallend is de soepele stijl die je maar zelden aantreft in non-fictie die tegelijk zo wetenschappelijk verankerd is, getuige daarvan de 212 voetnoten. Hofstede overtuigt het meest met haar heldere analogieën:
Stel je een snelweg voor. Ergens, te midden van een grote vlakte weilanden, bevindt zich een bocht. Voortdurend razen er auto’s langs. Maar er is iets eigenaardigs aan de hand: van elke negen auto’s die er passeren vliegt er eentje uit de bocht. Bij elke negende auto is het weer raak. Het verkreukelde blik hoopt zich langs de snelweg op.
Vervolgens beschrijft ze hoe een groep experts wordt opgetrommeld, die tot de volgende conclusie komt: ‘er is iets mis met een op de negen auto’s.’ Absurd. En toch is dát de manier waarop gekeken wordt naar de toenemende slapeloosheid in onze maatschappij: er loopt iets fout met de chemische stofjes in de hersenen van slapelozen.
Waarom we waken
‘Met een neurologische verklaring neem ik geen genoegen’, schrijft Hofstede ferm in het midden van het boek. Pijn heeft een alarmfunctie. Zou hetzelfde dan niet gelden voor slapeloosheid? Hier ruimen de bètawetenschappen plaats voor psychologie. Enter Paul Verhaeghe, emoties, de rol van dromen en individualisme. Hofstede blijft de thema’s behandelen met dezelfde bescheidenheid en objectiviteit.
In de laatste hoofdstukken nodigt Hofstede uit om kritisch te kijken naar ons eigen leven (onze gevangenis), met aandacht voor thema’s als geld, tijd, ruimte en anderen. Dat die hoofdstukken net wat minder overtuigen, heeft wellicht vooral te maken met onze eigen weerstand (het klinkt allemaal zo gemakkelijk). Wie allergisch is aan ook maar enige vorm van zelfhulp kan die hoofdstukken overslaan, en blijft over met een uiterst interessant boek dat slaap – dan toch niet zo’n eenvoudig iets – in een nieuw daglicht plaatst.