Beethoven en Thomas Bernhard in therapie bij Anna Enquist
Anna Enquist, ‘Tegenwind’
Anna Enquist (1945) is bij het grote publiek vooral bekend als dichter. Toch schreef ze tussen haar activiteiten als psychotherapeut door ook enkele romans en heel wat bijdragen over cultuur. Een verzameling van die laatste verscheen nu onder de titel ‘Tegenwind’.
Haar verzameling essays en beschouwingen is opgebouwd rond een aantal thema’s, waaronder kunst en therapie. Als psychotherapeut heeft ze haar bedenkingen over hoe patiënten via antidepressiva worden behandeld. Er is volgens haar een alternatief voor het actuele genezingsproces: de angsten van een patiënt in verband brengen met zijn biografie. Een visie die ze ent op kunst en literatuur die grotendeels therapeutisch zijn. Ze merkt daarbij op dat het werk van een kunstenaar door het leven wordt overschaduwd.
De wijze raad van Gerard Reve
Die visie zorgt ervoor dat in een uitgebreid stuk over de door haar fel bewonderde Thomas Bernhard nauwelijks aandacht wordt geschonken aan een kritische analyse van zijn literaire nalatenschap. Alle aandacht gaat uit naar de complexe persoonlijkheid van de schrijver, waarbij ze aantekent dat hij niet in staat was tot intimiteit.
Min of meer schatplichtig aan Gerard Reve die schreef dat iets waar is als je het bondig samenvat, hanteert Enquist in al haar beschouwingen een heldere taal. Dit geldt opvallend in haar benadering van de poëtica van Gerrit Kouwenaar. Ofschoon literatuurwetenschap niet haar terrein is, lukt het haar aardig het belang van Kouwenaar als dichter te duiden. Zo wijst ze erop dat het nooit zijn opzet is geweest in gedichten gevoelens te uiten. Het ging erbij hem om in taal vast te leggen wat er in het echte leven gebeurde.
De smeekbede van Beethoven
Uit haar bijdragen over muziek blijkt ze een voorkeur te hebben voor Beethoven. De beroemde componist schreef aan het einde van zin leven een cyclus van zes bagatellen, opus 126. Een werk dat pas na lang smeken bij zijn uitgever uiteindelijk werd verspreid.
‘Dat een zo belangrijke componist, een vernieuwer, een reusachtig muzikaal genie op zijn knieën moest om iets te verkopen waar hij zelf zoveel waarde aan hechtte, ontroerde mij. Het werk zelf deed dat ook.’
Hier is Enquist op haar best, vooral omwille van ‘Opus 126’, een interpretatie van haar eigen gedicht. Naar het einde van ‘Tegenwind’ wordt de teneur somber. Ze constateert dat niet langer verzonnen romans maar boeken met een waargebeurd verhaal hoogtepunten in het hedendaagse proza zijn. Hoewel het hoofdstuk ‘Bewegen’ achterwege mocht blijven, verdient ‘Tegenwind’ louter om de persoonlijke insteek van de auteur de nodige aandacht.