Een pak op maat voor iedere stadsdichter

Een pak op maat voor iedere stadsdichter

Steven Van de Putte, ‘Iedereen Stadsdichter’ 4 out of 5 stars

Wat wordt van een stadsdichter verwacht? Heeft hij een statuut? Hoe groot is zijn vrijheid? Het zijn vragen die door de Deinse gewezen stadsdichter Steven Van de Putte (1976) genuanceerd, en met valabele argumenten onderbouwd in ‘Iedereen Stadsdichter’ worden beantwoord.

Na een summier overzicht van het stadsdichterschap avant la lettre van de vroege middeleeuwen tot de 20e eeuw, waarin tal van namen uit de vergetelheid gehaald worden, is de aanstelling van Gerrit Komrij als Dichter des Vaderlands anno 2000, volgens de auteur een opstap naar het stadsdichterschap in Nederland en Vlaanderen.

Komrij, niet gespeend van ironie, stelde van meet af aan duidelijk dat hij niet alleen over huwelijken of begrafenissen zou dichten. Hij wilde in de eerste plaats een ambassadeur van de poëzie zijn. Een poëet voor wie vrijheid en onafhankelijkheid essentieel zijn. Een stadsdichter kan maar beter niet zomaar aan de willekeur van zijn broodheer, in casu gemeente of stad, onderhevig zijn.

Wie herinnert zich niet hoe het onafhankelijke Antwerpse stadsdichterschap, uitgedragen door prominente namen als Bernard Dewulf, Joke van Leeuwen, en Ramsey Nasr, in september 2022 in politiek zwaar onweer terecht kwam. ‘Losgeld’ een onderwijsgedicht van Ruth Lasters schoot bij het Antwerpse stadsbestuur in het verkeerde keelgat. Lasters nam meteen ontslag en kreeg steun van het collectief van andere stadsdichters met onder andere Lies van Gasse en Yannick Dangre.

Het boek ‘Iedereen Stadsdichter’ komt dan ook geen dag te vroeg. Vanuit zijn persoonlijke ervaringen als stadsdichter, jurist en letterkundige, belicht Van de Putte elk mogelijk aspect dat bij de aanstelling van een stadsdichter om de hoek komt kijken.

Een knipoog naar Tom Lanoye

Niet zonder reden en om eventuele problemen te voorkomen pleit hij voor een schriftelijke overeenkomst tussen lokaal bestuur en stadsdichter, waarin zijn taak en de hieraan verbonden voorwaarden exhaustief worden gestipuleerd. Cruciaal hierbij is dat beide partners elkaar vinden in een poëtisch project dat zijn visie weerspiegelt. Zijn aparte en tijdelijke positie houdt onder andere in dat hij zich mag onderscheiden van het door de lokale overheid gevoerd cultureel beleid. Rest dan nog de vraag of hij positief moet opstellen tegenover zijn stad of gemeente?

Schrijft Van de Putte:

‘Ik moet terug denken aan de aanvaardingsspeech van Tom Lanoye. “Blinde liefde is geen liefde. Het is een kruising tussen zelfbedrog en kitsch. Dat laatste tot daar aan toe, maar zelfbedrog. Dat nooit.” Of de eerste stadsdichter van Deinze, Martin Carrette, als belezen germanist bij zijn eerste stadsgedicht naar Tom Lanoye knipoogt, weet ik niet met zekerheid, maar ik acht het wel waarschijnlijk. Waar Lanoye zijn eerste stadsgedicht ‘Mijn moeilijk lief’ titelt, houdt Carrette het bij ‘Een stad is een lief.’

‘Iedereen Stadsdichter’ is naast de geschiedenis van het stadsdichterschap vooral een stevig naslagwerk van iemand, die zowel in Nederland als in Vlaanderen het terrein grondig verkende. Een publicatie die ervoor zorgt dat de relatie tussen toekomstige stadsdichters en overheden zich niet langer meer in een grijze zone bevindt.

Het is Van de Putte, aan de hand van talloze illustraties en een uitgebreide selectie van gedichten, aardig gelukt deze vuistdikke kanjer als vlot en aangenaam leesbaar te presenteren.

Related Images: