Hoe stond W.F. Hermans in het ware leven?
Jan Wim Derks en René Hesselink (red.) , ‘Hermans honderd’
Willem Frederik Hermans (1921-1995), die vorig jaar honderd jaar zou zijn geworden, is als auteur en essayist in de Lage Landen lang nog niet vergeten. Voor wie uit is op een vrij compleet portret van hem is er nu ‘Hermans honderd’. Een stevig boek waarin diverse namen zijn impact en betekenis in de Nederlandse literatuur toelichten.
Het duo Derks en Hesselink heeft een uitgelezen gezelschap samengebracht om zich over het werk en de betekenis van Hermans te buigen. Zijn jarenlang verblijf in Parijs, zijn impact als polemist, zijn passie voor fotografie en het maken van collages. Het komt allemaal uitgebreid aan bod, evenals zijn achterhaald vrouwbeeld. In een kort voorwoord wijzen de samenstellers van het boek op de diversiteit van zijn schrijverschap. Hermans was niet enkel een talentvol romancier – voor veel schrijvers was hij een voorbeeld – maar evenzeer een gevreesd criticus, dichter en toneelauteur.
Hij putte uit de surrealistische kant van het modernisme
Er is vrijwel niemand die zo vertrouwd is met het werk van Hermans als Willem Otterspeer, die niet eens zolang geleden een tweedelige biografie over hem publiceerde. Onder de kop ‘Waar de politiek de literatuur snijdt’ wijst hij op de overeenkomsten tussen Simon Vestdijk en W.F. Hermans. Beiden hadden een uiterst gevarieerd oeuvre, waren reflectieve schrijvers en beschouwden hun werk in concurrentie met de religie. Toch zijn er ook opmerkelijke verschillen tussen de twee:
‘Vestdijk putte meer uit de realistische kant van het modernisme, Hermans uit de surrealistische. Vestdijk was in zijn lectuur veeleer een verzamelaar, Hermans een onderzoeker.’
Elsbeth Etty op haar beurt staat stil bij het feit dat ze Hermans nooit als een literair criticus heeft beschouwd. Het is vooral om zijn schrijverschap te doen. Vandaar dat zijn kritieken voor alles een zelfverdediging zijn. Een vorm van reclame voor eigen werk. Het is in een dergelijke context – hij meldde zich als 21-jarige bij de Duitse Kultuurkamer – dat hij na de Tweede Wereldoorlog auteurs kraakte die tijdens de bezetting een rol hadden gespeeld in het verzet.
Jan Cremer was dan wel iemand met wie hij prima kon opschieten. Ofschoon hij close met hem was bleef hij hem toch altijd met meneer Hermans aanspreken. Wellicht omdat hij dankzij hem een onderkomen bij De Bezige Bij heeft gevonden. In een interview onthult Cremer nog dat een Franse culturele instelling ooit overwoog Hermans een prijs te geven. Om informatie over hem in te winnen werd toen gebeld naar het Institut Néerlandais in Parijs waar Cees Nooteboom toen logeerde.
‘Hij kreeg de taak toebedeeld om uit te leggen wie Hermans was. Dat werd een heel negatief portret. Geef hem vooral geen prijs, want hij heeft een historie van prijzen weigeren, die Hermans. Hem een prijs geven bezorgt Frankrijk een slechte naam.’
De zakelijke kant van een veeleisend schrijver
Volgens Christophe Vekeman is het de meesten amper opgevallen dat Hermans ook een talent voor bewonderen had. Getuige hiervan zijn begeesterende stukken over Céline, Hamsun, van Oudshoorn en Multatuli. Verder wijst Vekeman erop dat verschillende van zijn titels vaak verwijzingen zijn naar het werk van onder andere Van Deyssel of Jacob Winkler Prins.
De zakelijke kant van de auteur – hij was wat zijn honorarium betreft een bikkelharde onderhandelaar – wordt door journalist Ad Fransen onder de loep genomen. Als een VPRO-ploeg in Parijs een anderhalf durende documentaire over hem aan het draaien is eist hij ineens dat zijn honorarium omhooggaat. Hij wil evenveel – 15.000 gulden – als indertijd voor Harry Mulisch werd betaald. Wordt hierop niet ingegaan dan dreigt hij op te stappen en kan de hele ploeg opkrassen.
‘Kreiken peinst…zucht…aarzelt…handen in het haar…ze weet ’t niet. De schrijver zit gelukkig nog in de wagen, rookt een sigaret. (…) Ze krijgt een norse blik terug. (…) Dan beseft ook zij dat het menens is, dat Hermans zal vertrekken als hij nu zijn zin niet krijgt. Ze hakt de knoop door, ze juicht zelfs een tikkeltje rebels: “Jongens, wat kan het mij schelen, laten we het doen.”’
Woede was brandstof voor zijn motor
Hermans en de vrouwen. Het is een kolfje naar de hand van Martine Folkersma die hiervoor verwijst naar Willem Otterspeer. Deze laatste had namelijk een dagboekfragment uit het archief van de schrijver gelicht. Hierin heeft hij zijn opgelijst: vrouwen, tekenen, pianospelen, studeren, geologie en Frans. Wie wat vrouwen betreft hierbij niet ontkomt is zijn vrouw Emmy Meurs. Over haar getuigen vrienden van Hermans in een Humo-artikel (2005) dat ze een soort natuurtalent had om veel dingen voor hem te regelen.
‘Emmy wist hoezeer Hermans frustratie en woede nodig had, ze probeerde die niet te verminderen.’
Ook al is W.F. Hermans al ruim een kwarteeuw dood, zijn proza staat nog altijd als een statig herenhuis overeind en hij blijft de maatstaf voor veel schrijvers. Wie ‘Hermans honderd’ achter de kiezen heeft zal niet aan de neiging kunnen weerstaan ‘De donkere kamer van Damocles’, ‘Onder professoren’ of ‘Nooit meer slapen’ weer ter hand te nemen.